Blog: Kanttekeningen bij nieuwe scenario’s planbureaus

donderdag 4 februari 2016
timer 6 min
De twee planbureaus (CPB en PBL) hebben eind 2015 de studie 'Nederland in 2030-2050: twee referentiescenario's - Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving' (WLO) gepubliceerd. Het betreft een nieuwe generatie van scenario's, die de vier WLO1 scenario's uit 2006 opvolgen. En hoewel de jongste scenario's beter dan hun voorgangers van negen jaar eerder in staat lijken om projecten op hun robuustheid te toetsen en daardoor bruikbaarder zijn, worden enkele aannames gedaan die om een weerwoord vragen. De focus in deze bijdrage ligt daarbij op het thema mobiliteit, deels in relatie met wonen en technologie.

Door Bart Witmond, partner Ecorys


De onderzoekers van beide planbureaus gaan in ‘Nederland in 2030-2050: twee referentiescenario’s - Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving’ uit van de scenario’s Hoog en Laag. Scenario Hoog combineert een relatief hoge bevolkingsgroei met 2% economische groei. Scenario Laag kent een meer gematigde demografische ontwikkeling en een bescheidener economische groei van 1%. Grofweg bedraagt de bandbreedte tussen Hoog en Laag de helft van die tussen het hoogste en laagste scenario in de WLO1 scenario’s uit 2006. De vier WLO1 scenario’s waren daarmee veel extremer dan de nieuwe Hoog en Laag scenario’s. Op het gebied van mobiliteit bijvoorbeeld gaf het scenario Regional Communities (RC) een erg lage ontwikkeling (krimp van 5% goederenvervoer in 2002-2040).


Auto is geen huiskamer meer

Als we kijken naar de mobiliteit, dan geven beide scenario’s aan dat die van personen blijft toenemen, zowel in autokilometers als in het openbaar vervoer. Er is amper een ‘modal shift’, met nog altijd een toename van het aantal personenauto’s, die wel lager is dan voorzien was in 2006. De aanname van de planbureaus dat autobezit voor de jongere generatie nog net zo belangrijk is als voor de generaties voor hen (statussymbool), houdt in mijn optiek onvoldoende rekening met hun waardering van de auto. Deze was vroeger een soort huiskamer, waar je kunt telefoneren en naar de radio luisteren. Het openbaar vervoer was meer het verlengstuk van het werk. Je zit tussen mensen die je niet zelf hebt gekozen en hoort hun gesprekken. Dat is nu veranderd. Jongeren zitten in het OV in hun eigen wereld met koptelefoon op en appen zich helemaal suf. Zij zien de auto niet als een statussymbool. Met de nieuwe diensten is het autodelen veel eenvoudiger geworden. De zelfrijdende auto komt in zicht en dan vervaagt het verschil tussen particulier vervoer en OV. In Wageningen zijn op 28 januari jl. de eerste zelfrijdende auto's (Wepods) zonder pedalen of stuur de openbare weg op gegaan.


Het fietsgebruik wordt in het scenario Laag in 2050 ingeschat op het huidige niveau. Dat is moeilijk voor te stellen in relatie tot het gebruik van de fiets als voor- en natransport bij het groeiende OV. De laatste jaren laten een significante toename zien van het aantal nieuwe fietsenstallingen bij stations en op andere centrale plekken. In Haarlem bijvoorbeeld, de tiende stad van Nederland, werd in 2012 de grootste fietsenstalling van Europa geopend met plaats voor 8000 fietsen. Deze bleek een half jaar geleden alweer te beperkt, waardoor een tweede stalling moest worden bijgebouwd. En de elektrische fiets maakt het mogelijk voor senioren om de fiets te blijven gebruiken. Mijn vader van 80 heeft de auto aan de kant gedaan en vervangen door een elektrische fiets met aanhangwagentje voor vervoer van potgrond.

 

Metro en tram groeien door trek naar de stad

De nieuwe scenario’s lijken niet consistent op het punt van de relatie tussen de groei van het aantal reizigerskilometers per trein en het gebruik van BTM. De reizigerskilometers per trein groeien, terwijl bus, tram en metro (BTM) het relatief slecht doen; in Scenario Laag is hier geen toename voorzien. Als meer mensen met de trein reizen, is het voor- en natransport per BTM, naast de fiets, echter van groot belang en is groei in plaats van stabilisering te verwachten. Een andere ontwikkeling die dat BTM-gebruik positief beïnvloedt, is de bevolkingstrek naar steden en tegelijkertijd de leegloop van een aantal gebieden aan de randen van Nederland. Deze ontwikkeling hangt samen met de ruimere beschikbaarheid van werk, de betere studiemogelijkheden en het rijkere culturele aanbod in stedelijke gebieden. In de grote steden verwacht ik een groei van nieuwe infrastructuur op dit gebied, zoals uitbreiding van het metronetwerk in Amsterdam, bijvoorbeeld naar Almere. En de aanleg van nieuwe light rail-verbindingen. Hoe meer mensen in de stad gaan wonen, hoe dominanter metro, tram en fiets zullen worden.

 

Kan de luchtvaart zesvoudig groeien?

Voor de luchtvaart geldt dat dankzij de wereldwijde groei van bevolking en economie de vraag snel stijgt. De scenario’s voorspellen meer dan een verzesvoudiging van de luchtvracht tot 2050 en een verdubbeling tot meer dan verdrievoudiging van de passagiersaantallen. Vrachtvervoer op de middellange afstand via de lucht is vaak niet veel sneller dan per spoor of vrachtwagen en voor grotere volumes heeft luchtvracht betrekkelijk weinig meerwaarde. Vraag is ook welke consumenten nog vaker dan nu zullen gaan vliegen. Bovendien neemt de druk op Mainport Schiphol onevenredig sterk toe en is het de vraag of deze groei past binnen bestaande restricties voor geluid en externe veiligheid. De regionale luchthavens kunnen voor vrachtvervoer niet de synergie bieden die wel in de Schipholregio aanwezig is.

 

Technologie als onzekerheid

In de scenario’s wordt terughoudend geschreven over de ontwikkeling van technologie. In Laag wordt elk jaar nog wel een nieuwe iPad en iPhone gelanceerd, wat tamelijk voorzichtig en zelfs pessimistisch is, en in Hoog dragen ICT en robotisering bij. Kijken we naar het (recente) verleden, dan is steeds sprake geweest van een doorbraaktechnologie en is het dus de vraag waarom de scenario’s deze lijken te negeren. Voorspellen blijft lastig, maar met fundamentele onderzoeken op het vlak van bio- en nanotechnologie en andere wetenschappelijke domeinen mag ervan worden uitgegaan dat er doorbraken zullen komen. Bovendien zien we volop nieuwe toepassingen en doorontwikkelingen van bestaande technologie, zoals blijkt uit het autodelen en de zelfrijdende auto. Kortom, er komen zeker nieuwe producten op de markt die we nu nog niet kunnen kennen, in ruimere mate dan zelfs in het scenario Hoog gepresenteerd wordt. Tegelijkertijd is het vanuit de rol van een referentie goed te beargumenteren om technologische doorbraken niet als uitgangspunt te nemen.

 

De WLO is de basis voor veel beleidsbeslissingen op het gebied van de fysieke leefomgeving in Nederland. Ondanks de kritische kanttekeningen die ik in dit artikel maak, bieden de scenario’s een boeiend inzicht in de voor eenieder onbekende toekomst. Voor onderzoekers en beleidsmakers zijn ze geschikt om nieuw beleid en projectvoorstellen te toetsen op hun robuustheid in de verschillende toekomstbeelden. Ook bij ons onderzoeksbureau Ecorys zullen we er veel gebruik van gaan maken.

Een blog van Bart Witmond: 'Kanttekeningen bij nieuwe scenario's planbureaus'