Mondkapjesplicht

dinsdag 17 november 2020

Verkeersdeelnemers zijn hokjesdenkers. Dat is handig, want je moet vaak in een flits beslissen of je remt of doorrijdt, oversteekt of wacht, voorrang verleent of niet. De gemiddelde stadsstraat is daarin niet heel anders dan de savanne waar de oermens razendsnel moest inschatten of dat beest dat daar kwam aanrennen levensbedreigend was of niet. In plaats van iedere roofkat op zijn merites te beoordelen, dacht de oermens: tijger = pleite. De moderne mens ziet een scooter, stationwagen, Canta of OV-fiets en trekt zijn conclusies.

Door Elise Fikse

Dit hokjesdenken heeft een extra, antropologische laag gekregen dankzij de mondkapjesplicht in het OV. Ik sta dagelijks op een veerpont, wat openbaar vervoer is en waar de plicht dus ook geldt. Ja, ook op het dek. Over het nut daarvan kun je discussiëren. Je kunt het ook niet doen en denken: het is maar een paar minuten, wat kan mij het schelen.

Maar het OV zit vol rebellen die het niet kunnen laten een daad van verzet te stellen, hoe minimaal ook. Zo heb je de treuzelaars, die eindeloos rekken en prutsen en tot halverwege de rit wachten met opzetten, om hem halverwege de uitgang alweer af hebben.

Of het type dat hem onder zijn neus hangt. Daar kan ik niet meer naar kijken sinds ik een internetmeme zag met de tekst ‘je masker onder je neus dragen is hetzelfde als je onderbroek zo dragen’ boven een plaatje van een mannetje met zijn onderbroek onder zijn - je raadt het goed.

En dan is daar de mondkapje-onder-de-kin-drager, waarvan het gros hem wel snel even optrekt bij controle. Toch een beetje het jongetje dat op de achterbank met zijn middelvinger tegen zijn wang zit richting zijn broertje en quasi-onschuldig roept: Wát? Ik doe niks? Ik mag toch wel zo zitten?

Doorgaans sta ik erbij en kijk ernaar, maar met een beetje pech heb je ook het type ‘bemoeial’ aan boord. Die doet niet liever dan anderen hardop terechtwijzen. Omdat ongeveer 100% van de reizigers een koptelefoon draagt, staat hij er uitbundig bij te wijzen en het internationale mondkapje-omhoog-sjor-gebaar te maken, hoofdschuddend en mopperend tot ver nadat elk mondkapje allang weer op zijn plaats zit. Ondertussen zoekt hij middels oogcontact bevestiging van omstanders, die hij maar zelden krijgt.

Tenzij ik ernaast sta en de domme fout maak om oogcontact te maken en nog in discussie te gaan ook. Je kunt het ook niet doen en denken: wat kan mij het schelen. Maar ik kan het niet laten. Ik weet niet in welk hokje ik daarmee val, maar wel dat er geen mondkapje tegen opgewassen is.