De positie van voetgangers: plussen, minnen en prioriteiten voor nu

maandag 11 juli 2022

Voor 13 oktober staat het Nationaal Voetgangerscongres al in vele agenda`s. In aanloop daarnaar een serie van drie artikelen over de positie van lopers. Wat is verbeterd de afgelopen vier jaar, wat verslechterd? En wat is de top drie aan urgente acties komende vier jaar? Vandaag aflevering 1 met:  Ankie van Dijk (directeur Wandelnet) en Rob Methorst (secretaris van MENSenSTRAAT).

Door: Derk van der Laan, zelfstandig schrijver en redacteur

Wat is er verbeterd in de positie van lopers de afgelopen vier jaar?

ANKIE VAN DIJK: “Veel meer mensen zijn gaan wandelen sinds de pandemie. Iedereen kan dat buiten zien. Natuurlijk speelt COVID als belangrijke bewustzijn verhogende factor. Maar ook daarvóór nam de belangstelling al toe. Intussen werden meer loopvormen populair. We voelen ons vrijer om te kiezen. Niet met de fiets, maar even lopen naar de winkel. Met een ommetje de werkdag beginnen, zakelijke afspraken lopend doen. Of eerst wandelen en daarna pas de kroeg of het festival induiken als je met vrienden afspreekt.

Onder beleidsmakers zie ik een toegenomen bewustzijn over het belang van te voet gaan. Vier jaar geleden waren er slechts enkele voorlopers, nu staat het onderwerp op de agenda bij een veel grotere groep. De volgende stap bij hen zal zijn: wat gaan we nu echt doen! Hier en daar gebeurt het. Veel gemeenten investeren bijvoorbeeld fors in recreatieve routenetwerken. Een aantal steden stelt steeds ruimere autovrije zones in. Wandelen wordt serieuzer genomen, mede dankzij het gezondheidsbelang. Als directeur van Wandelnet gaat mijn hart van zulke ontwikkelingen toch een stukje sneller kloppen”.

ROB METHORST: “De politiek ontdekte nadrukkelijker het belang van voetgangers. Het rijk neemt lopers meer serieus en al zoekt het nog naar zijn rol en taak, ik zie de aandacht verder toenemen. Een echte, stille aardverschuiving. Voor gemeenten geldt nu: hoe meer inwoners, hoe hoger het lopen op agenda`s. De grote steden zien in dat goede loopvoorzieningen meer sociale gelijkheid betekent en minder vervoersarmoede. Koning fietser en keizer voetganger: dat zeggen ze  tegenwoordig in Amsterdam. Ook middelgrote steden zijn veel actiever. In kleinere gemeenten zie ik vooral meer belangstelling bij inrichting van wijken en toegenomen bewonersparticipatie. Burgers nemen zelf initiatieven voor veiliger straten, snelheidsbeperkingen en goede looproutes. 

Een uitzonderlijk voorbeeld vind ik Groningen. Met de nieuwe Leidraad Openbare Ruimte is deze stad weer voorloper op verkeersgebied zoals met het eerste Verkeers Circulatie Plan in de jaren zeventig.

De ommezwaai heeft te maken met de teruggang van de ideologie waarbij iedereen verantwoordelijk was voor zijn eigen hachje. Overheid, neem de regie, is de roep, versterkt door de coronacrisis.  Dit werkt in het voordeel van voetgangers. Ook sommige kleinere gemeentes leveren uitzonderlijke  prestaties. Zie de Leidseweg in Voorschoten na herinrichting van een deel van weg. Een aangename en veilige metamorfose inclusief ruime trottoirs”.     

Welke verslechteringen signaleer je de laatste vier jaar?

ANKIE VAN DIJK: “Aandacht voor wandelinfrastructuur schiet in nieuwbouwwijken vaak tekort, terwijl de behoefte toenam. De woonkwaliteit van zulke wijken verslechtert omdat te vaak de mens wordt vergeten. Prioriteit krijgen auto`s en fietsen met een compleet systeem van beschikbare en direct toe te passen gedetailleerde normen. De ontsluiting daarvoor is goed geregeld, maar niet voor voetgangers. Voor wandel-infra ontbreekt basiskennis. Een Vinex-wijk zoals het Amersfoortse Vathorst heeft slechte  wandelverbindingen naar recreatiegebieden die nota bene dichtbij liggen.    

Het sterk toegenomen fietsgebruik hindert steeds vaker het lopen. De opkomst van een enorme variëteit aan fietsen en gevaarlijk oplopende snelheidsverschillen in het verkeer vraagt om nieuwe infrastructuur. Waar fietsers en wandelaars jarenlang gerust hun paden konden delen, is dat nu op steeds meer plekken gevaarlijk. Mountainbikers hinderen vaker wandelaars en omgekeerd. De toegankelijkheid van gebieden kwam verder onder druk te staan. Tegen wandelaars die tijdens de pandemie massaal natuurgebieden in wilden, werd gezegd: ‘Ga maar naar huis’.

Ook ontstonden veel nieuwe afscheidingen die het lopen moeilijker maken. Ik denk aan spoorwegafsluitingen, afgesloten boerenpaden en nieuwe rondwegen.  Te vaak bleef de houding: ‘Loopt het voetpad dood? O, dan loop je toch een stukje om’. “   

ROB METHORST: “De gemiddelde gezondheid van voetgangers ging achteruit, simpelweg door de vergrijzing van de bevolking. Meer verkeersdeelnemers kunnen slechter bewegen. En wie altijd fietste en ontdekt dat dit niet meer kan, is voortaan aangewezen op lopen. Velen zijn dat ontwend geraakt. 

De sterkere greep van de projectontwikkelaars op de ruimtelijke ordening heeft grote, negatieve consequenties. Grondopbrengst moet maximaal zijn en dat betekent lagere prioriteit voor publieke ruimte wat immers minder winst oplevert. Tegelijk doet de Nederlander er werkelijk alles aan om niet op eigen terrein te hoeven parkeren. De behoefte aan openbare ruimte groeit, terwijl in de krappe Vinex-wijken glasvezelaanleg of infrastructuurveranderingen razend moeilijk te realiseren zijn.

De grote aandacht voor fietsers ging ten koste van voetgangers. Snelheidsverschillen werden groter  en in de pijplijn zitten de komende jaren gigantische fietsinvesteringen terwijl die voor de lopers er relatief bekaaid afkomen. Beschikbare kennis over lopen komt nog niet op plekken die er toe doen. Adviesbureaus zitten nog vaak op de auto- of rijwieltour. Kleine gemeenten hebben moeten bezuinigen en je zult maar verkeersmedewerker zijn die twee uur per week beschikbaar heeft voor lopen. Enkele branden blussen kun je, maar onmogelijk leren gebruik maken van beschikbare kennis, laat staan voetgangersbeleid op poten zetten”.

Wat zijn de nodige top drie acties voor de komende vier jaar?

ANKIE VAN DIJK: 1 “Gemeenten moeten hun routenetwerk op orde brengen, zowel buiten- als binnen de bebouwde kom. Ik zie de grootste lacunes in de overgangsgebieden, zoals stadsrandzones, en in doorsneewoonwijken. Iedereen moet de mogelijkheid hebben om vanuit de eigen voordeur een goed ommetje te kunnen maken en dus niet voor een wandeling op reis te hoeven gaan. Ik vind dat een basisrecht”.   

2 “Laat bestuurders en ambtenaren lef tonen en dreigende barrières voor wandelaars weghalen. Let bij nieuwe rondwegen en andere infrastructuur op de gevolgen voor wandelroutes en ommetjes. Investeer daarom in ambtenaren die verstand hebben van lopen. Breng hun kennis en kunde op peil”.

3 “Ontwikkel een visie en leg nieuwe infrastructuur aan. We verloren 30.000 kilometer aan paden in Nederland door onder meer ruilverkaveling. Kijk hoe we met het water omgaan. Eeuwenlang het water zijn natuurlijke loop geven, daarna rivieren en kanalen zo recht mogelijk maken en nu is de urgentie om water veel meer ruimte te geven en te laten meanderen. Vergelijkbaar met de veranderende en groeiende vraag naar ruimte voor lopen”.   

ROB METHORST: 1 “Wethouders moeten een andere benadering toepassen en zorgen voor structuren. Zorg dat medewerkers kennis verwerven en voldoende ruimte krijgen om voetgangersbeleid te ontwikkelen. In beheer en onderhoud spelen de wijkteams een cruciale rol. Leidt medewerkers zo op dat zij leren rond te lopen en goed om zich heen te kijken. Met de vaardigheid te rapporteren naar boven als  permanente ogen en oren voor verkeer, groen en andere publieke belangen.“

2 “Creëer meer herindeelbare en schuifbare ruimtes als een collectieve taak in publiek belang. Flexibiliteit is in het voordeel van voetgangersvoorzieningen. Overlaten aan particuliere, eigen verantwoordelijkheid kan niet. Wie zelf geen kleine kinderen heeft of goed ter been is, denkt al gauw, als zij er al bij stilstaan: wat kan het mij schelen dat het voetpad zo smal is! Met woningcorporaties als prominente partijen kan een gemeente makkelijker samenwerken om voetgangersbelangen zeker te stellen.”

3 “Stimuleer gebruik van openbare ruimte en richt activiteiten veel meer naar buiten. Ogen en oren op straat, geen keukens aan de straatkant maar woonkamers. Kinderen, nu vaak weggestopt in speeltuinen met hekken of binnen opgeborgen, moeten veel meer de straat op gaan, zelf ontdekken.”