Biertje? Juridische aspecten van vreemde voorwerpen op de weg

zondag 31 mei 2015
timer 7 min
Ik kan mij de eerste casus die ik kreeg voorgelegd bij Gemeente Alphen aan den Rijn nog goed herinneren. Een volwassen fietser reed op een fietspad en hij zag te laat dat er een leeg blikje bier op het fietspad lag. Als gevolg daarvan kwam dit lege blikje tussen de spaken van het voorwiel van zijn fiets te zitten, de fiets stopte abrupt en de fietser viel direct op de grond. Hij hield er akelig lichamelijk letsel aan over: een gekneusde knie, behoorlijke schaafwonden en een diepe wond aan zijn rechter onderarm.

De fietser diende een claim in bij gemeente Alphen aan den Rijn en deze claim kwam op mijn bordje terecht. De fietser stelde de gemeente verantwoordelijk en aansprakelijk voor deze opgelopen letselschade, omdat hij tijdens het fietsen werd gehinderd door dit lege blikje bier. Een interessante casus, want hoe zit het eigenlijk met de juridische aspecten van zogenaamde “vreemde voorwerpen op de weg”?

 

De toepasselijkheid van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek

Het is evident, dat een leeg blikje bier niets met wegbeheer en wegonderhoud heeft te maken. Het is ook geen gebrek aan de weg in de zin van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek. Immers, dit artikel legt op de wegbeheerder de plicht op om ervoor te zorgen dat de weg en de weguitrusting voldoen aan de eisen, die de weggebruiker daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Tot de weguitrusting behoren de voorwerpen die op, naast of boven de verkeersbaan zijn aangebracht en die dienen ter inrichting van de verkeersbaan voor het verkeersgebruik, zoals vangrails, het middeneiland van een rotonde, lichtmasten of verkeersborden.

 

Leeg blikje bier vreemd voorwerp op de weg

Een leeg blikje bier wordt in de rechtspraak en de literatuur gezien als een “vreemd voorwerp op de weg”. In de rechtspraak wordt het standpunt ingenomen, dat de wegbeheerder niet op grond van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk kan zijn voor de aanwezigheid van vreemde voorwerpen op de weg, omdat een redelijke uitleg van dit wetsartikel met zich meebrengt dat de schade moet zijn veroorzaakt door een gebrek aan de weg als zodanig. Misschien is dat een open deur. Dat op een weg, die op zichzelf in een goede staat verkeert, een vreemd voorwerp ligt dat voor het verkeer (mogelijk) gevaarlijk is, doet immers niets af aan het feit dat het daaronder gelegen wegdek in orde is.  


Het ligt natuurlijk ook wel voor de hand dat je als fietser niet van de wegbeheerder kunt verwachten, dat de wegbeheerder garandeert dat de weg of het fietspad steeds vrij is van allerlei voorwerpen. Het komt regelmatig voor, dat een onverlaat achteloos een leeg blikje fris en in dit geval een leeg blikje bier op straat gooit. Ik zelf ben ook niet Roomser dan de Paus en ik maak mij er soms ook schuldig aan, dat ik achteloos een leeg boterhamzakje, een bananenschil of een leeg half pak melk ergens op de weg of in de openbare ruimte achterlaat. Dat kan ik beter niet meer doen!

 

Hoe denkt de rechter over vreemde voorwerpen op de weg?

In twee al wat oudere uitspraken neemt de rechter hierover een duidelijk standpunt in. In het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 april 1994, NJ 1994, nr. 13 staat het volgende: “[…] Vooropgesteld (zij) dat het betrokken overheidslichaam niet kan instaan voor de (voortdurende) afwezigheid van objecten c.q. substanties op het wegdek […]”.  En de Kantonrechter in Den Haag neemt in 1993 een vergelijkbaar standpunt in: “ […] Niet gevergd kan worden, dat de overheid dagelijks het gehele Nederlandse wegennet controleert op afgevallen lading of auto-onderdelen […]”. Zie: de uitspraak van de Kantonrechter Den Haag 14 oktober 1993, VR 1993, nr. 156.

 

Wetgeving wordt soms ‘opgerekt’

In sommige gevallen is de rechter geneigd om artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek wat op te rekken en dat leidt ertoe dat bepaalde voorwerpen door de rechter toch als een “gebrek aan de weg” worden beschouwd, hoewel het strikt genomen om een losliggend of vreemd voorwerp op de weg gaat. Zo heeft de Hoge Raad in een bekend arrest met de roepnaam Annema/Staat of Slipgevaar (Hoge Raad 6 september 1996, NJ 1998, nr. 415) bepaald, dat van een gebrek aan de weg toch sprake kan zijn, als er een nauw verband is van het desbetreffende vreemde voorwerp met het wegonderhoud of met de situatie van de weg ter plaatse. In dit arrest van de Hoge Raad ging het om de aanwezigheid op de weg van losliggend split. Split is hetzelfde als steenslag. Steenslag is gebroken steen, van zowel natuursteen als puin. De aanwezigheid van split op de weg valt hiermee onder het bereik van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek.

 

Bij de “echte” vreemde voorwerpen op de weg, zoals de aanwezigheid op de weg van olie, autobanden, uitlaten, glasscherven, bananenschillen, grote hoeveelheden water en in dit geval het lege blikje bier, is de rechter geneigd om te oordelen dat er onvoldoende verband bestaat tussen het vreemde voorwerp en het wegonderhoud of de situatie op de weg ter plaatse. Ik verwijs naar de uitspraken van de Kantonrechter in Tilburg 14 september 1995, VR 1995, nr. 141 en de Kantonrechter in Gorinchem 27 augustus 2001, Praktijkgids 2001, nr. 5748.

 

Soms biedt artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek uitkomst

Dat een “echt” vreemd voorwerp niets te maken heeft met wegbeheer en wegonderhoud en de wegbeheerder om deze reden niet op grond van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk gesteld kan worden, wil niet zeggen dat de wegbeheerder geheel vrij uitgaat. Immers, het is voor de wegbeheerder geen vrijbrief om deze voorwerpen tot in lengte van dagen te laten liggen.  Bij nalatigheid van een periodieke inspectie van de weg is het denkbaar dat de wegbeheerder op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad) aansprakelijk is, als blijkt dat dit vreemde voorwerp langer is blijven liggen dan voor het desbetreffende type weg redelijkerwijs mag worden verwacht. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Kantonrechter in Assen 31 maart 2010, Praktijkgids 2010, 192 en ECLI:NL:RBALK:2010:BN8602.  Wel is het zo dat de wegbeheerder een duidelijk verwijt te maken moet zijn, bijvoorbeeld dat het inspectiesysteem niet goed functioneert of dat niet adequaat is gereageerd op meldingen.

 

Of zoals de rechtbank Den Haag het in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 20 april 1994, NJ 1994, 13 het formuleert: “[…] De aansprakelijkheid dienaangaande komt eerst aan de orde, indien het overheidslichaam een verzuim in de redelijkerwijs te betrachten zorg valt te verwijten. Daarbij is van belang dat aan het overheidslichaam een zekere mate van beleidsvrijheid ten aanzien van het onderhoud van wegen toekomt […]”.

 

Conclusie

Uit het voorgaande volgt, dat een fietser, die ongelukkig ten val komt, omdat hij over een leeg blikje bier fietst, dat in of tussen zijn spaken terecht komt en blijft hangen, niet de wegbeheerder aansprakelijk kan stellen voor de gevolgen van dit ongeval op grond van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek, omdat het hier niet om een gebrek aan de weg gaat. Zo’n leeg blikje bier is een ‘echt’ vreemd voorwerp en dat heeft niets te maken met wegbeheer of wegonderhoud. Wel kan de fietser in een dergelijk geval proberen de wegbeheerder aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van dit ongeval op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad), als hij kan stellen en bewijzen dat dit “echte” vreemde voorwerp langer is blijven liggen dan voor de desbetreffende weg (in dit geval fietspad) redelijkerwijs mag worden verwacht. Een fietser of een andere weggebruiker kan niet verwachten, dat een wegbeheerder à la minute dit voorwerp verwijdert of laat verwijderen.

 

Voor diegene, die meer van deze materie wil weten verwijs ik naar het artikel van mevrouw mr. T.A. Hekster, Vreemde voorwerpen op de weg: de aansprakelijkheid van de wegbeheerder ex artikel 6:174 BW, Verkeersrecht 2003, p. 4 t/m 7.

 

 

De wegbeheerder kan niet aansprakelijk worden gesteld voor een ongeval door een leeg bierblikje