Tussen wens en werkelijkheid: de mobiliteitstransitie buiten de stad

vrijdag 16 mei 2025

Foto: Accent adviseurs

In Nederlandse steden is de mobiliteitstransitie zichtbaar en voelbaar; de auto begint terrein te verliezen. Bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden lagere parkeernormen gehanteerd en in het straatbeeld krijgen alternatieve, meer duurzame en ruimtebesparende, vervoerswijzen op basis van het STOMP-principe prioriteit. STOMP staat daarbij voor de volgorde Stappen (lopen), Trappen (fietsen), Openbaar vervoer, Mobility as a Service (deelmobiliteit) en Privéauto. Mede dankzij het groeiende en verbeterde aanbod van deze alternatieven neemt het reistijdvoordeel van de auto af. Terwijl het particuliere autobezit per inwoner in stedelijke centra daalt, blijven landelijke gebieden juist sterk afhankelijk van de auto.

In landelijke gebieden is dus een ander beeld zichtbaar. Daar blijft de auto belangrijk voor de dagelijkse verplaatsingen. Dat is niet uit gemakzucht, maar uit noodzaak. De afstand naar voorzieningen zoals werk, winkels, zorg en onderwijs zijn hier groter en de beschikbaarheid van het openbaar vervoer is vaak minder. Waar inwoners van de stad kunnen kiezen uit tram, bus, fiets, trein of deelvervoer, is er in veel dorpen vaak maar één reëel alternatief: de eigen auto. Deze afhankelijkheid uit zich ook in de cijfers: het autobezit per inwoner is in het afgelopen decennium juist toegenomen in de landelijke regio’s. Daarmee groeit het contrast tussen stad en platteland niet alleen in mobiliteitsgedrag, maar ook in keuzemogelijkheid en bereikbaarheid.

Twee snelheden in de mobiliteitstransitie

De mobiliteitstransitie voltrekt zich dus niet overal in hetzelfde tempo, of in dezelfde richting. In steden komt de transitie voort uit bewust autoluw beleid en het experimenteren met autoluwe wijken, realisatie van mobiliteitshubs en het toepassen van het STOMP-principe bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Dit zorgt voor structurele verandering in mobiliteitsgedrag. Buiten de stad is er weliswaar de wens om mee te gaan in de mobiliteitstransitie, maar in de praktijk is dit veel lastiger. Beleid blijft hier vaak gericht op het faciliteren van autogebruik om de bereikbaarheid te waarborgen. Simpelweg omdat het openbaar vervoer momenteel geen realistisch alternatief is.

In de afgelopen jaren hebben bezuinigingen (Covid-effect), efficiëntie-eisen en dalende reizigersaantallen geleid tot een terugtrekkende beweging van het openbaar vervoer in landelijk gebied. Lijnen zijn geschrapt, dienstregelingen versoberd, haltes zijn vervallen en de frequentie van bussen is op veel plekken slechts één of twee ritten per uur, of zelfs per dag. Vooral in gebieden zonder nabijgelegen treinstation bestaat het ov enkel uit de bus, die vaak niet goed aansluit op andere vormen van vervoer of voorzieningen en de reisbehoefte van de potentiële gebruiker. De logica is vaak bedrijfsmatig: weinig reizigers leiden tot hoge kosten per rit. Toch ligt er potentie om het ov in landelijke gebieden aantrekkelijker te maken, als het aanbod beter aansluit op de behoefte kunnen daar ook stappen worden gezet.

Ontwikkelingen in het buitengebied

Toch zijn er ook buiten de stad positieve ontwikkelingen zichtbaar. De opkomst van elektrische fietsen vergroot (in potentie) de fietsafstand, en in sommige regio’s ontstaan initiatieven voor vraaggestuurd vervoer en regionale mobiliteitshubs. Hiermee krijgt de verbinding naar het openbaar vervoernetwerk en dus de mobiliteitstransitie een impuls. De mindset verandert dus ook in landelijke gebied. Proeftuinen en pilots stimuleren de reiziger en zetten aan tot proberen van alternatieven. Zulke pilots laten zien dat alternatief vervoer ook mogelijk is in landelijke gebieden. Bijvoorbeeld door verbindingen naar werklocaties te maken. Denk hierbij aan deelmobiliteit voor de ‘last mile’, een deelfiets vanaf de bushalte naar de werkplek. Dit vraagt om de juiste beleidskeuzes en lokale samenwerking. Juist ook met werkgevers. Maar op dit moment zijn die initiatieven nog beperkt en vaak kwetsbaar (bijvoorbeeld omdat een pilot afloopt en daarmee het initiatief weer verdwijnt). Willen bestuurders invulling geven aan de duurzaamheidsambities, dan moet hierop ingezet worden.

Dus, willen we de mobiliteitstransitie ook buiten de stad laten slagen, dan vraagt dit om aandacht voor regionale verschillen en realistische alternatieven. Het is logisch dat het ov-aanbod in landelijk gebied beperkter is dan in steden. Toch is er ruimte om de basisbereikbaarheid structureel te verbeteren. Denk aan multimodaal reizen, kleinschalige maar frequente verbindingen en/of vraaggestuurd vervoer. Regionale afstemming en betrokkenheid van meer landelijke gemeenten bij de ov-concessies vormen hiervoor de basis. Op deze manier wordt het openbaar vervoer voor iedereen een (meer) reëel alternatief, ongeacht waar je woont. Maar dit vraagt bewustwording van de concessieverlener en maatwerk bij de vervoerder. Met onze ervaring in dit vraagstuk rondom de mobiliteitstransitie denkt Accent adviseurs graag met u mee.